Meer nog dan een jurk die dag,
droeg ik een sleep, net
te lang voor een vrouw van mijn postuur
en de allure van een poldermodel.
Ik haalde takjes binnen, herfstblad,
kiezels, zwerfvuil, een half blik Schultenbräu,
(de dronkaard er nog aan vast),
4,25 aan kleingeld en het frame van een moederfiets.
Van niets, een niemendal, groeide mijn robe
tot een roversbuit.
Een merel bouwde een nest van twijgjes en filtersigaret,
zwerfkatten doken op de rafels, draden, garen spinnend
en een roedel schoolkinderen rende mij na
in de hoop dat ik iets moois verliezen zou.
Ik sleepte prijzen in de wacht, iemands verleden met me mee
en een man binnen die niet van mij was.
(Ik heb hem teruggegooid, wegens gebrek aan tijd en ruimte, maar later in bed knaagde de spijt zich een weg door mijn middenrif, vroeg ik me ten telkenmale af of hij er nog zou liggen en hoeveel onderhoud zo’n man nou eigenlijk behoeft.)
Meer nog dan een jurk, die dag,
droeg ik uilen naar Athene en mijn haar in de hoop
dat je thuis op me zou wachten
om behoedzaam elk takje, blaadje, jonge merel
en mij los te maken uit alles dat ik mij aangetrokken had.