Ik heb nooit de moed gehad. Niet om weg te gaan, niet om te blijven.
Niet om te spreken of te zwijgen, laat staan om de waarheid te verzinnen.
Ik hield alles binnen, terwijl ik bloemen buiten en mijn zinnen zette
op een oneindig bacchanaal. Ik koos niet, ik nam het allemaal.
Zeven levens tegelijk en in elk was ik ander.
Veranderde rapper van tong dan van ondergoed,
want waarom moet je kiezen, als je delen kan?
Ik nam een man, drie minnaars, twee vriendinnen
en een pied-à-terre voor mij alleen.
Daar ging ik heen om aan mijn biografie te zwijgen,
want het zou niet te geloven zijn.
Ik dronk gestolen wijn met een gestolen dichter
en lichtte zijn vrouw in voordat hij.
‘Deze is van mij, schat. Wees blij dat ik je bevrijd.’
Korte tijd later werd zijn lichaam gevonden in het kanaal.
Ik heb minimaal zes alibi’s.
Wat mis ik de vrouw die me leerde
dat houden van iets anders is dan iemand hebben
en liefhebben nooit inhield dat ik haar mocht houden.
Ik vertrouwde haar meer dan alle mannen die me trouw beloofden
en geloofde zelfs nog even in één leven met haar.
Waar ze is gebleven, weet ik niet, maar ik hoop dat niemand haar heeft.
Er was de kunstenaar met oedipuscomplex die per ongeluk expres de afdruk van zijn vingertoppen met thinner had afgebeten. Niemand zou ooit weten waar hij mij had aangeraakt of dat hij niet kon slapen voordat ik zijn slapen had gekust.
Dan de lust van de bandiet die liedjes voor me zong en licht naar zede rook
en ook de courtisane van een niet nader te noemen prinsgemaal.
Ze haalde haar hart op aan mij; wij kwamen tenminste allebei.
En natuurlijk was hij er. Noch de ware, noch de buitenechte,
slechts degene waarvoor ik mijn levens zou geven
en alles heb verzwegen. Niets zou hem breken als werkelijk weten
met welke ongebereideldheid hij was getrouwd.