Aard
Vandaag heb ik mij ingegraven. Bodemlagen doorstoken met handen
als kolenschoppen, mijn vingers gekromd in ingeklonken aarde, waar de
ondergrond onze achtergrond bewaart. Ik heb mij ingewoeld, krioelend
als een bodemdier in slik. Ik ben ín de klei getrokken.
Wat ik vond was tijd en het besef dat wij slechts voorbij gaan als
een flinterdunne stoflaag, de vraag wat wij aan aarde hebben toegevoegd
of juist genomen en hoeveel dromen hier begraven liggen.
Ik heb mij in het brak gewroet. Van zoet naar zoute vlaktes
door drassigheid geploegd tot ik scherven vond, een lepel,
de resten van een mensenleven en een mammoetkies. Ik vond
een jurk van zilverdraad, de laatste keer dat twee mensen elkaar
kusten, een ongeruste zeemansvrouw. Ik vond schepen, die ons
rijkdom brachten en de eb achter al die overvloed. Ik vond
het bloed dat doorsijpelde in deze grond, ik vond hier een derde van
alle levens die als bulkvracht naar onze kolonies zijn gebracht
en ik zocht nog naar woorden die dat beter maken, maar die lagen
er niet.
Het zand is wispelturig. Het duurt een nacht of ontij tot het alweer
anders is dan voorheen. Geen dieptelood of kompas bestand tegen
de grillen van een zandloper die keert wanneer ze wil. Ze bedelft,
slokt op, verzwelgt, verstopt tot zij soms eeuwen later aan ons teruggeeft
wat hier leefde en verging. Ze herinnert ons aan wie we waren, brengt
onze aard vanzelf weer boven, met alles dat het is.
Ik heb mij ingegraven. Vandaag was ik in gisteren en eeuwen geleden,
het verleden een randje onder mijn nagels. En ik heb een kistje
met mijn geboortegrond gevuld, dat ik bij me zal dragen.