Dag Dorp
Morgenlicht vindt fonkelwegen
over schuim en golfbeweging,
trekt een kronkellijn van horizon naar strand
om ergens als eerst aan land te gaan.
Vanaf paal 0 in zand dat langzaam okert
breidt het licht zich als een inktvlek uit.
Blinkt het uit in helmgras
en klinkt dan zacht tegen de Jaap.
‘Slaap maar, lange. Rust.
De kust is veilig onder mij.’
Pas dan zal zij voorbij het eerste dorp
het licht en land aandoen,
om ook daar uit te barsten in een dag.
Vroege paardenhoeven staan te trappelen
om zand, dat zongekust bleef plakken
klikklakkend door de straten,
achter te laten op het dorp.
Op slechts een steenworp van basalt
valt het zacht tussen de klinkers
en vormt paradepaadjes terug naar zee.
Een walvis in roeste absorbeert de middagzon
en weerkaatst de oorsprong van de kleinste huizen.
In het ruisen van de wind weerklinkt nog visserslatijn,
hier op het plein spraken mannen zonder angst,
van hun vangsten en verlies.
Liefdes en levens werden hier gevierd
en ook vandaag nog rouwen we en trouwen we
de dagen aan elkaar.
Daar waar geschiedenis nog terug te vinden is
in bunkers en musea, echoot vroeger na
in nieuwe avonturen. Urenlang klinkt kinderspel
in schaterlachen door het duingebied
dat alles biedt om in verhalen te verdwalen
tot je moeder roept.
Als de avond valt en het zonlicht breekt,
heft het dorp de glazen. ‘Op het leven,
op het dorp. Op Huisduinen. (Nooit erin.)’
en begint het donker aan zijn weg terug.
De lucht ontkleurt vanuit het binnenland,
terwijl het boven strand nog oranje
van de duinen kaatst.
Het laatste strijklicht, strijkt weer lichtjes
langs de rode wangen van de Jaap.
‘Jouw beurt, lange. Opstaan.
Ik moet zonsondergaan.’
Ze kust ’t dorp nog een laatste keer
en vloeit af tussen de stromen
van twee zeeën die samenkomen
tot een fonkelpad.